Op 27 mei 2022 bestond de oudste goochelvereniging van Nederland ‘Hands Down’ precies 100 jaar. Dat nodigt uit tot reflectie op de positie van de goochelkunst onder de podiumkunsten. Om direct maar de meest cruciale vraag te stellen: is goochelen kunst, of is het een vaardigheid of een ambacht? Wat wel en wat niet onder kunst wordt verstaan is onder meer afhankelijk van het tijdsgewricht waarin degene die kunst probeert te definiëren zich bevindt. Het is dus niet zo gemakkelijk om vast te stellen wat kunst is en wat niet en het oordeel daarover verandert ook nog eens continu. Laten we ons even vasthouden aan enkele globale opvattingen.
Wel of geen kunst
Kunst moet voor de kunstenaar een mogelijkheid zijn om ideeën of gevoelens uit te drukken en hoort een creatie op te leveren die bij die waarnemer een gevoel of een verbeelding, een emotie dus, oproept. Kunst kan de waarnemer soms zelfs (even) laten ontsnappen aan de werkelijkheid. Deze eigenschappen van kunst zijn de goochelaar op het lijf geschreven.
Kunst kan eventueel sociaal engagement uitdrukken of maatschappijkritiek leveren, kunst kan choqueren en kunst heeft vaak een boodschap. Dit vinden we bij het goochelen dan weer nauwelijks terug. Daar staat tegenover dat goochelen door het intrigerende en verbazingwekkende, maar zeker ook door het onderhoudende karakter ervan, de waarnemers onmiddellijk en intensief met elkaar kan verbinden.
Kunst kan de waarnemer soms even laten ontsnappen aan de realiteit. Kunst kan dus een illusie oproepen. Met een metier dat beoogt illusies te scheppen zitten we dus wel goed.
Kunst of ambacht
Goochelen kan, net als alle andere kunsten, als kunst of als ambacht beoefend worden. Het romantische beeld van De Kunstenaar lijkt pas in de 19e eeuw te zijn ontstaan. Voor die tijd werden kunstenaars in het algemeen, ongeacht de status en de maatschappelijke positie die sommigen konden bereiken, gezien als ambachtslieden. Net als vele andere kunsten heeft goochelen een hoog ambachtelijk gehalte. Er is veel oefening, voorbereiding en vaardigheid nodig. Dat is de ambachtelijke basis. Van daaruit kan de artiest het puur ambachtelijke ontstijgen. We zien dat gebeuren als de goochelaar het publiek meeneemt in een sfeer van verrassing, verwondering en verbazing, dan beleven we iets dat we kunst mogen noemen.
Kunst of kunstje
Een kunstvorm die slechts geringe waardering geniet in de ogen van bepaalde elites krijgt gemakkelijk het predicaat “kunstje”. De goochelkunst heeft daar, net als sommige vormen van abstracte beeldende kunst en bepaalde muziekgenres, last van gehad.
De tijd dat de goochelkunst als “kunstje”, zijnde “oppervlakkig entertainment” of “voor kinderen”, kon worden afgedaan ligt gelukkig achter ons, al blijft het oppassen.
Goochelaars gebruiken “kunstjes”- zoals het goede gebaar of het goede woord op het juiste moment, de juiste muziek of belichting – om diezelfde redenen.
De goocheltruc is overigens geen “kunstje” en is niet het kunstwerk, maar het instrument waarmee de goochelaar het kunstwerk, de illusie, schept. De goocheltruc zelf is vergelijkbaar met de viool van de solist, het orkest van de dirigent of het ballet van de choreograaf. De kwaliteit van de uitvoerende artiest bepaalt de artistieke waarde van het optreden, temeer omdat goochelkunst net als de andere podiumkunsten vluchtig is en steeds opnieuw tot leven moet worden gebracht.
De individuele goochelaar
De sterren, de vakmensen, “de Groten”, zoals Henk Vermeyden ze noemde zetten de toon en bepalen het artistieke niveau van de goochelkunst. Zij hebben een talent dat zij door gedrevenheid, karakter, opleiding en een stimulerende omgeving hebben kunnen ontwikkelen en perfectioneren. Ze geven niet op voor ze het hoogste doel hebben bereikt. Zij verstaan de kunst een mysterie op te wekken, een illusie te scheppen op een kwalitatief hoog niveau. Degenen die het goochelen als liefhebberij beoefenen kunnen zich aan dat niveau optrekken. Ook zij hebben de verantwoordelijkheid de lat bij hun optredens hoog te leggen. Bijzonder is, dat juist in de goochelkunst de interactie tussen professionele en amateurgoochelaars intensief en vruchtbaar is. Goochelclubs, internetfora en social media waarin meestal zowel amateurgoochelaars als professionals actief zijn, kunnen een stimulerende omgeving vormen voor amateur en professional.
Die sterrenstatus van ”moderne goochelaars”, de artiesten die hun wonderbaarlijke effecten niet langer toeschreven aan hun macht over bovennatuurlijke krachten of ze niet langer vertoonden als “wetenschappelijke experimenten”, lijkt te zijn begonnen met Eliaser Bamberg (1760 – 1833), Jean Eugène Robert-Houdin (1805 – 1871), Ludwig Döbler (1801 – 1864) en Johann Nepomuk Hofzinser (1806 – 1875).
Zij waren, voor zover dat is na te gaan, de eersten die op grond van hun kunstenaarschap als goochelaar werden geaccepteerd in vooraanstaande kringen. Zij waren welkome gasten aan de hoven en in de salons van hun tijd.
Nederland heeft een flink aantal grootheden, internationaal befaamde en gelauwerde goochelaars voortgebracht. Hans Klok is bij mijn weten de eerste Nederlander die is benoemd tot Officier in de Orde van Oranje-Nassau omdat hij in zijn functie van prominent goochelaar veel betekent voor ons land. Maar er zijn er meer die hun bijdrage leveren of hebben geleverd. We kennen de namen van de Groten in het vak. We houden ze in ere.
Om de positie van de goochelkunst binnen de podiumkunsten te bestendigen en te bevorderen blijft het nodig om aan jonge talenten de stimulerende omgeving te bieden die ze nodig hebben. Zoals werd opgemerkt kunnen en moeten goochelaarsverenigingen, internetfora en social media hierin een belangrijke rol spelen. Verder zou het stimulerend kunnen werken als het goochelen als discipline zou worden geïntegreerd in het onderwijs aan toneelscholen of kleinkunstacademies.
Het is aan de individuele artiest om het vaandel hoog te houden en het goochelen als kunst te beoefenen en te presenteren. Dames en heren performers: het podium is aan u.
Gertjan Dicker
Wil je meer lezen over Hands Down lees dan het interview “De vijf vragen aan… “